Jezus heeft mij opgeraapt
Eén verlangen: sterven
Ik ben 41 jaar. Ik ben gevlucht voor de burgeroorlog in Somalië, maar ik woon nu al weer jaren in Nederland. Door tegenslagen en verkeerde keuzes ben ik een tijd aan de drank geraakt. Later werd ik zelfs dakloos. Ik was moslim, maar niet praktiserend. Op het dieptepunt van mijn leven had ik nog maar één verlangen: zo snel mogelijk te sterven. Totdat Jezus mij ‘opraapte’. Nu ben ik christen en heb ik mijn leven na veel strijd weer bijna op orde. Binnenkort krijg ik een eigen huis.
Ik ben niet sterk
Pas ben ik weer eens in Amsterdam geweest. Ik wilde al de herinneringen nog een keer ophalen. Eerst ging ik naar het opvanghuis voor daklozen. Het zat net als toen helemaal vol. Allemaal mensen die, net als ik toen, verslaafd zijn of andere problemen hebben. De ellende straalt van hen af. Sommigen herkenden mij nog: ‘Hé Maxamed, hoe is het met jou? Wat zie jij er goed uit!’ Ik vertelde hen dat ik weer helemaal clean ben en dat het goed met mij gaat. ‘Jij bent goed bezig geweest; jij bent een sterke man’, zeiden ze. Toen heb ik tegen hen gezegd: ‘Nee, dat is niet waar. Het komt niet door mij. Ik ben niet sterk. Het is alleen door God. Zonder Hem zat ik hier nog’.
Veel politieagenten kennen mij nog
Toen ging ik weer verder. Er waren veel pijnlijke herinneringen. Hier een plek waar ik altijd dronken was. Daar een plek waar ik sliep onder de brug. Weer ergens anders een portiek waar ik wel eens in sliep. Ja, er is veel gebeurd in mijn leven. Eerst had ik een huis en een eigen auto; ik kon gaan en staan waar ik wilde. Later ben ik alles kwijtgeraakt en in de goot beland. Ik deed veel verkeerde dingen. Regelmatig werd ik door de politie opgepakt. Veel politieagenten in Amsterdam kennen mij nog. Dat bleek wel toen ik weer door Amsterdam liep. Een paar politieagenten zagen mij en kwamen op mij af. Ik vertelde hen dat het goed met mij gaat. Ze waren blij voor mij. Toch wilden ze mij controleren. Ik had nog een paar boetes openstaan. Maar die ga ik zeker betalen. Ik wil met mijn verleden afrekenen.
In de Somalische kerk praten we niet meer over stammen, want nu zijn we één.
Een Somaliër moet moslim zijn
Ik liep weer verder. Toen kwam ik op de plek waar ik ben ingestort. Ik kon gewoon niet meer. Ik wist niet meer hoe ik verder moest. Het liefst wilde ik dood. Maar er gebeurde een wonder. Er kwamen juist toen mensen van een kerk langs. Die namen mij mee en hielpen mij. Door hen is mijn leven langzaam maar zeker weer op het goede spoor gekomen. Maar eigenlijk moet ik zeggen: het was Jezus Zelf. Hij heeft mij opgeraapt.
Deze christenen vertelde mij over Jezus. Ik ben van Hem gaan houden. Eigenlijk kan dat niet, een Somaliër die gelooft dat Jezus de Zoon van God is. Een Somaliër moet moslim zijn. Ik ben heel dankbaar dat mijn familie van mij is blijven houden. Ook dat is Gods genade. De meeste Somalische christenen worden uit de familie verstoten, of bedreigd.
Geen veroordeling is voor hen die in Jezus zijn
Weet je welk bijbelgedeelte vooral mijn hart raakte? Psalm 22 waar staat: “Mijn God, mijn God waarom hebt U mij verlaten?” Maar het meest houd ik van de brieven van Paulus; die gaan zo diep. Neem Romeinen 8. Dat er geen veroordeling is voor hen die in Christus Jezus zijn. Voor hen die niet naar hun eigen begeerten leven, maar naar de Geest. Dat wil ik graag: gaan in de weg van Jezus; de weg van de Geest. Van een goede vriend kreeg ik een bijbels dagboek. Daar lees ik elke dag uit. Dat geeft mij veel steun. Naar de islam verlang ik nooit meer terug; het is gewoon uit mijn bloed verdwenen.
In je eentje geloven gaat niet
Mijn leven is niet altijd makkelijk. Ik heb veel strijd. Maar soms zit ik alleen op mijn kamer en ben ik tóch gelukkig. Want Jezus is bij mij. Gelukkig heb ik nu christelijke broeders en zusters om mij heen. Dat is heel belangrijk. In je eentje geloven gaat gewoon niet. Daarom wil ik in mijn nieuwe woonplaats gelijk een kerk zoeken. Ik zoek naar een serieuze kerk. Waar ik echt uit het Woord kan leren, en waar ik mij welkom voel. Ik ben ook blij dat er één keer per maand Somalische kerk is. Dan ontmoet ik andere Somalische christenen en kan ik in mijn eigen taal over Jezus spreken. Wij begrijpen elkaar; wij hebben dezelfde strijd. In ons eigen land zijn wij verdeeld, en strijdt de ene stam tegen de andere. In de Somalische kerk praten wij niet meer over stammen. Dat hebben wij afgesproken. Want nu zijn wij één. Eén in Jezus.